Ik heb duiven. Of beter gezegd, de duiven hebben mij. Zo’n veertig jaar geleden kreeg ik van mijn tante twee kruising pauwstaartjes. Welk een vreugde toen zij een nestje maakten en wel VIER eitjes gelegd hadden om uit te broeden. Enthousiast belde mijn moeder haar zuster op. Mandy’s duiven krijgen jongen! Wel vier! M’n tante moest lachen. En zei dat ze bang was dat ik niet één jong te verwachten had. Duiven leggen maar twee eitjes per broedsel, de pauwtjes waren ongetwijfeld twee duivinnetjes. Ze zou ons wat broedeitjes geven.

En dat was het begin van een lange geschiedenis duivenhouderij. Voor plezier, ik heb nooit met ze mee gedaan met vluchten. En ik prees altijd de dag waarop ik besloot de duiven niet in een gesloten ren te houden, maar vrij te laten vliegen.

Heden ten dagen krab ik me wel eens achter de oren of het wel zo handig was die beslissing te nemen. O voor de duiven ongetwijfeld, al hebben zij nu nog wel eens een roofvogel te vrezen. Maar… mijn Hoogzitje staat niet ver van het centrum van Ede af. En sinds enige jaren, Joost mag weten waar ze vandaan komen, hebben we stadsduiven in het centrum. Mijn duifjes moeten iets door gefluisterd hebben, want ik zag onze club van zeventien wekelijks groeien als ik het voer verschafte. Nu durf ik bijna niet meer te tellen. Het zijn er al zo rond de 50. En dat vreet veul, plat gezegd. Maar als je dan thuis komt en ziet zo’n strak in het pak duifie op een lantaarntje van de Hoogzit zitten… Och het heeft wel wat he? Ik denk dat ik de naam van m’n pand ga veranderen in De Duiventil.